Er zijn verschillende theorieën over intelligentie:
Ieder mens heeft een vaststaande intelligentie. Deze wordt bepaald door de genen, of voor je vierde jaar. Deze intelligentie bepaalt wat je wel of niet kunt doen en welk niveau je kunt behalen.
Plastische intelligentie: Ieder mens heeft een flexibele intelligentie. Deze wordt bepaald door de mate van gebruik van het denkvermogen en het aangaan van uitdagingen. Hoe meer uitdagingen je aangaat, hoe intelligenter je wordt.
Het interessante is dat beide theorieën wetenschappelijk onderbouwd zijn. Er zijn stapels onderzoeken gedaan die aantonen dat intelligentie bij geboorte of in de eerste levensjaren vaststaat. Er zijn minstens zoveel onderzoeken die aantonen dat de menselijke intelligentie plastisch is. De laatste jaren is er een duidelijk neiging naar plasticiteit.
Het meest interessante hieraan is niet zozeer welke van deze theorieën correct is, maar wat het effect is op een mens afhankelijk van waar hij in gelooft. Er blijkt een groot verschil te zijn tussen mensen met de overtuiging dat intelligentie statisch is, tegenover mensen die geloven dat intelligentie plastisch is.
Onderzoek naar overtuigingen:
Eén van de eerste onderzoeken waar het verschil in overtuiging uit bleek, is gedaan in Amerika. Een groep leerlingen die een onvoldoende had voor wiskunde, ging zoals daar gebruikelijk naar Summer School. Hierin krijgen ze bijles in wiskunde. Ze deelden echter de groep op in tweeën. De ene helft kreeg voor het programma een dag seminars over alle onderzoeken waarin statische intelligentie werd aantoonden. De andere helft kreeg een dag seminars over onderzoeken die plastische intelligentie aantonen. Het verschil aan het einde van de zomer was significant. De leerlingen die het verhaal over statische intelligentie hadden aangehoord, verbeterden minimaal, ondanks een intensief wiskundeprogramma. De groep die via het plasticiteitsverhaal te horen hadden gekregen dat uitdaging de sleutel is, gingen met meer inzet aan het werk en behaalden significant betere resultaten.
Onderzoek naar feedback:
In een vervolgonderzoek ging Carol Dweck bekijken of deze overtuiging op korte termijn te beïnvloeden zou zijn. Ze nam een groep leerlingen, die allen om te beginnen een simpele taak te doen kregen. De taak was zo ontworpen dat alle leerlingen deze met goed gevolg af konden ronden. Nadat alle leerlingen dit succesvol hadden gedaan werden ze in drie groepen verdeeld.
De eerste groep kreeg feedback op het eindresultaat. 'Wat een mooie oplossing'. De tweede groep kreeg feedback op intelligentie. 'Wat ben jij slim dat je dit voor elkaar hebt gekregen'. De derde groep kreeg feedback op inzet. 'Wat heb je goed je best gedaan dat je dit voor elkaar hebt gekregen'.
Vervolgens kregen de leerlingen een tweede taak. Deze taak was zo ontworpen dat het voor alle leerlingen te moeilijk was. Geen van de leerlingen kon de taak succesvol afronden, maar hoe de leerlingen daar mee omgingen, was waar het de onderzoekers om ging. De leerlingen die feedback op hun eindresultaat hadden gekregen, deden wel hun best, maar schoten niet echt op. Opvallend was, dat de leerlingen die op intelligentie beoordeeld waren, volledig vastliepen. Het effect was nog groter: in een gesprek achteraf, gaven ze aan dat hun zelfbeeld gedaald was. Ze voelden zich dom. De laatste groep, die op inzet beoordeeld was, ging gewoon lekker aan de slag. Het feit dat ze de oplossing niet vonden, deerden hen niet, zolang ze zich maar inzetten.
Het meest frappante vond plaats bij derde taak. De leerlingen kregen een makkelijke taak die binnen hun vermogen lag. De leerlingen die op eindresultaat of inzet beoordeeld waren, losten de taak zonder al te veel problemen op. De leerlingen die op intelligentie beoordeeld waren, waren niet meer in staat een goed eindresultaat te bereiken.
Hier kwam bij, dat achteraf, een aantal van de leerlingen die op intelligentie beoordeeld waren, de testen 'nooit meer wilde zien'. Dit tegenover de leerlingen die op inzet geprezen werden: zij vroegen of ze mochten weten welke taken het waren 'zodat ze er thuis mee verder konden gaan'.
Overtuigingen van hoogbegaafde kinderen zijn direct te vertalen naar de praktijk bij hoogbegaafde kinderen. Veel van deze kinderen hebben al vroeg in hun leven veel succes en worden daarop geprezen op intelligentie. 'Wat ben je slim dat je dat al kunt', 'Wat knap dat dat al lukt, wat een slimme knul ben jij'. Een kind krijgt daardoor een overtuiging van een vaststaande, statische intelligentie. Dat is fantastisch zolang zaken goed gaan, maar op het moment dat blijkt dat iets niet meer lukt, dan komt de keerzijde naar boven. Het feit dat het niet meer lukt, wordt niet toegeschreven aan een verkeerde strategie of een gebrek aan oefening. Het kind betrekt het direct op zichzelf en zijn eigenwaarde. 'Als ik slim was, toen ik dat wel kon, dan ben ik er nu blijkbaar te dom voor'.
Wat kun je eraan doen als leerkracht?
Het doel is om het kind inzicht te geven in dit proces, zowel op rationeel bewust niveau, als op onbewust overtuigingsniveau. In alle gevallen geef je het kind feedback waarmee je plasticiteit 'aantoont'. Bewustmaking op bewust niveau doe je door het met het kind te bespreken. Je kunt oudere kinderen bovenstaande tekst laten lezen, je kunt het met jongere kinderen bijvoorbeeld in een kringgesprek bespreken.
Een goed voorbeeld is de sportschool. Er is niemand die naar de sportschool gaat met een statische overtuiging. Het zou waanzin zijn om naar de gewichten toe te lopen met de gedachte: Ik kan gewichten van 10 kg optillen. Dat betekent dat gewichten van 15 kg te zwaar zijn. Dit moet ik dus ook nooit oefenen. Je overtuiging is juist het tegenovergestelde: Je probeert tot de grens van je mogelijkheden te gaan, omdat je weet dat je er beter van wordt.
Feedback:
Wees je bewust van de feedback die je het kind geeft. Kijk of je je feedback altijd kunt richten op inzet en eindresultaat en niet op intrinsiek talent. Het talent heeft het kind al, dat wordt niet beter of slechter met jouw complimenten. De inzet echter wel. Het voorbeeld dat in dit verband in de trainingen wordt gegeven is de volgende: Je kunt met 100% intelligentie en 10% inzet op de bank zeuren over hoe de wereld niet goed is of je kunt met 10% intelligentie en 100% inzet je de wereld veranderen. Er zijn in de geschiedenis genoeg voorbeelden van mensen die dat laatste hebben gedaan.
Reflectie:
Reflecteer met een kind op gebeurtenissen waarbij het kind door inzet iets gedaan heeft gekregen, waarvan het eerst dacht dat het onmogelijk was. Vrijwel elk kind heeft veel van deze momenten: Bijna elke vooruitgang in een methode van rekenen of taal, gymlessen kunnen hiervoor dienen. Wanneer je zo'n moment als voorbeeld gebruikt, kun je het ook naar de toekomst projecteren. 'Ik begrijp dat je denkt dat je dit niet kunt. Weet je nog dat je dat vorige week met rekenen ook dacht?Toen hebben we samen naar die opdrachten gekeken en nu kun je het wel! Zullen we dat met deze spellingsopdracht ook doen?'.
Overtuiging omzeilen:
Creëer bewust momenten waarbij de leerling aangeeft dat hij iets niet kan en doe de opdracht dan samen. In mijn trainingen 'Leren Leren' vertellen veel mensen dat ze een slecht geheugen hebben. 'Oké', zeg ik dan, 'dat snap ik, maar laten we een spelletje doen'. In het spelletje zitten allerlei geheugenopdrachten verwerkt, waarbij blijkt dat als je je geheugen op de juiste manier gebruikt, er geen problemen zijn. Dit zelfde kun je doen met rekenspelletjes, gym-uitdagingen, enzovoort.